We parkeren de auto langs de kant van de weg en stappen uit. Andere automobilisten volgen ons voorbeeld. Verderop glinstert het ijs in de zon. We zijn allemaal besmet. Je kunt het zien aan de glans in onze ogen. De verbeten trek rond onze monden en de haastige pas waarmee we naar het bevroren plasje lopen. Alsof we bang zijn dat het ijs verdwenen is voor we ook maar één ronde hebben kunnen afleggen. Met moeite kan ik me door het hek het weiland in wurmen en dan hoor ik het: heel zacht, het laat mijn koude wangen gloeien van opwinding. Dit kinkt als muziek. Een wonderschone sonnet gespeeld door Beethoven himself. We kunnen niet anders dan onze pas laten overgaan in draf. We worden gelokt door een hogere macht, verzetten is onmogelijk, het water trekt want de vogelplas die zingt.
Lees verderKoorts
Reageer