Koorts

We parkeren de auto langs de kant van de weg en stappen uit. Andere automobilisten volgen ons voorbeeld. Verderop glinstert het ijs in de zon. We zijn allemaal besmet. Je kunt het zien aan de glans in onze ogen. De verbeten trek rond onze monden en de haastige pas waarmee we naar het bevroren plasje lopen. Alsof we bang zijn dat het ijs verdwenen is voor we ook maar één ronde hebben kunnen afleggen. Met moeite kan ik me door het hek het weiland in wurmen en dan hoor ik het: heel zacht, het laat mijn koude wangen gloeien van opwinding. Dit kinkt als muziek. Een wonderschone sonnet gespeeld door Beethoven himself. We kunnen niet anders dan onze pas laten overgaan in draf. We worden gelokt door een hogere macht, verzetten is onmogelijk, het water trekt want de vogelplas die zingt.

Tot nu toe heeft dit virus zich nog binnen de landsgrenzen weten te houden. Geen volkje is zo besmettingsgevoelig als de Nederlander. De Belgen gaan met dit weer liever binnen onder een dekentje bij de verwarming zitten. Ze schudden hun hoofd als de koorts zich al diep in menig  Nederlander heeft vastgebeten. Geïntrigeerd vragen ze zich af waarom we de drang om op twee dunne ijzers over het ijs te glijden, niet kunnen weerstaan. Op mijn beurt snap ik daar nu echt helemaal niets van: Wat is er nu leuker dan schaatsen op natuurlijs?

Mijn vriend hobbelt wat achter me aan. Het virus is blijkbaar niet zo besmettelijk als eerst gedacht, want glans in zijn ogen, rode wangen of een verbeten trek heeft hij niet. Het mag een wonder heten dat ik hem bij de verwarming vandaan heb weten te trekken, maar ik ben blij dat hij er is. Als ik mijn schaatsen aandoe, kijkt hij me raar aan: ‘Ga je er met blote voeten in? Waarom?’ Ik grinnik en moet even nadenken over een antwoord. Tsja, waarom schaats ik eigenlijk zonder sokken? Het is gewoon iets wat iedere wel gerespecteerde rijder doet. Ik haal mijn schouders op.

‘Het zit lekkerder en sokken helpen niet tegen de kou,’ zeg ik gedecideerd. Eigenlijk weet ik al lang niet meer hoe het voelt om met sokken aan te rijden, want daar stopte ik op mijn dertiende mee. Om er bij te horen, deed je geen sokken aan, punt.

Ik zet me af van de kant en begin aan mijn eerste ronde rond de plas. De kou bijt in mijn wangen en mijn lippen zijn bevroren. Het is een gek gevoel, alsof ik net bij de tandarts ben geweest en er een stevige verdoving in mijn rechterwang is gezet. Twee rondes later voel ik ook mijn andere wang niet meer en over het bestaan van mijn tenen begin ik te twijfelen. Ik ga stug door, want koukleumen is voor Belgen. Na een tijdje plof ik tevreden op het bankje neer. Langzaam trek ik aan mijn veters en stap uit mijn schoenen. Mijn tenen zijn spierwit en beweging zit er nauwelijks in. Mijn vriend kijkt er naar met een verschrikt gezicht.

‘Is dit altijd zo? Misschien moet je er overheen wrijven?’

‘Nee’, zeg ik snel en ik doe mijn sokken aan. Wrijven zorgt ervoor dat het bloed weer naar mijn tenen terugstroomt en dat nare gevoel wil ik liever niet opwekken. Dat doet mijn lichaam vanzelf wel een keer. Op de terugweg naar de auto om precies te zijn. Ik hink als een gewond dier. Iedere stap gaat als een messteek door mijn tenen heen.

Schaatsen is fantastisch.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *